Ontslagvergoedingen onder omstandigheden (extra) fiscaal belast
Een werknemer die een ontslagvergoeding ontvangt, kan deze op twee manieren laten uitkeren: contant middels een eenmalige bruto vergoeding of in de vorm van een stamrecht. Bij de eerste variant houdt de werkgever de verschuldigde loonbelasting in en wordt het netto equivalent van de ontslagvergoeding op de bank- of girorekening van de werknemer gestort. Bij de tweede optie wordt gebruik gemaakt van de stamrechtvrijstelling en kan de ontslagvergoeding bruto (en dus zonder inhoudingen) aan een verzekeraar of stamrecht B.V. worden uitgekeerd.
De staatssecretaris van financiën heeft onlangs besloten dat een ontslagvergoeding (en ook stamrechtconstructies) onder bepaalde omstandigheden als een VUT-regeling zal worden beschouwd. De ontslagvergoedingen (en dus ook stamrechtconstructies) zullen hierdoor met ingang van 1 januari 2006 door de fiscus worden beoordeeld of het hier niet een regeling vervroegde uittreding (VUT) betreft. Indien hiervan sprake is dient de werkgever over de vergoeding een eindheffing van 26% (en vanaf 2010 52%) te betalen aan de fiscus. Deze eindheffing kan door de werkgever NIET op de werknemer worden verhaald. De eindheffing kan, nu deze door de werkgever is verschuldigd dan ook niet in mindering worden gebracht op de eventuele ontslagvergoeding die aan de werknemer wordt uitgekeerd. Partijen kunnen natuurlijk wel anders overeenkomen.
Bij de beoordeling of er sprake van een ontslagvergoeding of een VUT regeling, waarover dus 26% aan de fiscus dient te worden afgedragen, zijn twee besluiten van de staatssecretaris relevant. Het eerste besluit van 26 mei 2005 gaat uit van een kwantitatieve benadering (hier wordt gekeken naar de hoogte van de vergoeding) en het tweede besluit van 8 december 2005 van een kwalitatieve benadering (hierbij wordt gekeken naar de reden van het ontslag). Beide besluiten zullen met ingang van 1 januari 2006 in werking treden. Bij de toetsing is de logische volgorde dat men eerst toetst aan de hand van de kwalitatieve benadering en vervolgens aan de hand van de kwantitatieve benadering.
I Kwalitatieve benadering (besluit van 8 december 2005)
Bij de kwalitatieve benadering zijn de redenen voor het ontslag het aangrijppunt. Zo is er sprake van een vervroegde uitdiensttreding indien een ontslaguitkering worden gegeven met het oog op de mogelijkheid om eerder te stoppen met werken. Een andere reden om een werknemer te ontslaan is bijvoorbeeld een reorganisatie of een individueel ontslag dat eveneens niet leeftijd gerelateerd is. Als het ontslag niet is gericht op het ontslaan van oudere werknemers in beginsel geen sprake van de gevreesde eindheffing. Indien op grond van de reden van het ontslag (lees: de reden van toekenning van de vergoeding) geen sprake is van een VUT regeling is een toetsing op grond van het besluit van 26 mei 2005 (kwantitatieve toetsing) niet meer vereist.
II Kwantitatieve benadering (besluit van 26 mei 2005)
Het besluit van 26 mei 2005 bepaalt wanneer er gelet op de financiële omvang van de uitkering in ieder geval géén sprake is van een regeling van vervroegde uittreding, zodat geen VUT eindheffing wordt toegepast. Een recht op een eenmalige ontslaguitkering, of een stemrechtregeling, dient voor wat betreft de vraag of dit een RVU is te worden getoetst aan de 55 jaar toets en de 70% toets.
55 jaar toets
Deze toets gaat er kortgezegd van uit dat indien de periodieke uitkeringen van het stamrecht eindigen vóórdat de (ex-)werknemer 55 jaar is én geen enkele uitkering op jaarbasis hoger is dan 100% van het laatstgenoten loon er dan geen sprake is van een VUT-regeling. Kiest de werknemer niet voor een stamrecht, maar voor de eenmalige netto uitbetaling van zijn bruto ontslagvergoeding, dan wordt deze toets uitgevoerd alsof de ontslagvergoeding als stamrecht zou zijn gebruikt.
70% toets
Als niet voldaan is aan de 55-jaartoets, dan kan de 70%-toets mogelijk nog uitkomst bieden. Deze toets houdt kortgezegd in dat de periodieke uitkeringen van het stamrecht eindigen uiterlijk 24 maanden voorafgaand aan de pensioendatum én de uitkeringen niet hoger zijn dan 70% van het laatstgenoten loon. Let op: hierbij wordt – in tegenstelling tot de 55-jaartoets – ook rekening gehouden met een WW, ZW, WAO of VUT-uitkering. En ook hier geldt dat een werknemer die kiest voor een netto uitbetaling van zijn ontslagvergoeding deze toets moet uitvoeren alsof hij voor de stamrechtvariant zou hebben gekozen