Doorontwikkelen van eigen software ten behoeve van werkgever
In artikel 7 van de Auteurswet wordt bepaald dat wanneer arbeid in dienst van een ander verricht leidt tot het ontstaan van een auteursrechterlijk beschermd werk het auteursrecht toekomt aan de werkgever. Dit artikel stond centraal in een zaak van het Hof te ’s-Gravenhage op 22 februari 2011.
Een werknemer heeft, naar eigen zeggen, in privé ontwikkelde software verder ontwikkeld om deze ten behoeve van zijn werkgever te kunnen gebruiken. De werknemer claimt auteursrechthebbende te zijn terwijl zijn werkgever claimt dat hij, op grond van artikel 7 Auteurswet, auteursrechthebbende is.
Het in privé ontwikkeld programma is in september 2005 of eerder zonder medeweten van de leidinggevenden van de werknemer, op de systemen van de werkgever gezet. De werkgever zag, ondanks het zonder toestemming plaatsen van het programma op haar systemen, het nut van het programma in. De werknemer heeft het programma vervolgens op het werk verder doorontwikkeld, zonder enig voorbehoud te maken ten aanzien van een hem toekomend auteursrecht. Naar zeggen van de werknemer is dit gedaan om erkenning te krijgen voor het initiatief met het oog op een functieherwaardering. Hiervoor heeft de werknemer herhaaldelijk verzocht schriftelijk van de werkgever bevestigd te krijgen dat het ontwikkelen van de betreffende applicaties hem is opgedragen. Toen een honorering van dit verzoek uitbleef, is hij het auteursrecht gaan claimen, onder meer door een copyrightteken in de broncode te plaatsen. De werkgever was van mening dat hem het auteursrecht toekwam wat leidde tot een rechtszaak waarin de werkgever in het gelijk werd gesteld. De werknemer ging hiertegen in beroep bij het Hof.
Het Hof is van oordeel dat het auteursrecht op de desbetreffende programma toekomt aan de werkgever omdat de ontwikkelwerkzaamheden van de werknemer pasten binnen een “bredere opdracht” (het verrichten van werkzaamheden dienstbaar aan het, in eigen beheer via internet ontsluiten van handelingen) welke aan hem is gegeven door zijn leidinggevende. Het Hof overweegt hiertoe het volgende:
De werknemer heeft onvoldoende betwist dat de “brede opdracht” aan hem is gegeven. Zo doet werknemer een beroep op het feit dat de opdracht niet op schrift is gesteld. Dit doet volgens het Hof echter niet ter zake nu ook een mondelinge opdracht kan volstaan. Het argument van de werknemer dat de opdracht niet behelsde dat de specifieke software (door)ontwikkeld diende te worden gaat er volgens het Hof aan voorbij dat de door de werkgever gestelde opdracht ruimer was. Dat werknemer “toevallig” of “hobbymatig” over de benodigde kennis beschikte om het programma (door) te ontwikkelen is tenslotte niet van belang.
Nu de werknemer uitvoer heeft gegeven aan de opdracht heeft hij deze ook zonder voorbehouden aanvaard. Hiermee is voldaan aan de voorwaarde voor toepasselijkheid van artikel 7 Auteurswet dat de vervaardiging van het werk door de werknemer heeft gestrekt ter vervulling van de dienstbetrekking. Een specifiek op de ontwikkeling van (dit) programma toegespitste opdracht was daartoe niet vereist.
Lees de uitspraak hier.