Nieuwe Groepsvrijstellingverordening voor verticale afspraken per 1 juni 2010
De Groepsvrijstelling en de Richtsnoeren voor verticale overeenkomsten
De Europese Commissie heeft een nieuwe groepsvrijstelling voor verticale overeenkomsten vastgesteld. Per 1 juni 2010 is de bestaande Europese verordening voor verticale overeenkomsten vervangen door de Groepsvrijstellingverordening voor verticale afspraken (Groepsvrijstellingsverordening) en de richtsnoeren die de Groepsvrijstellingsverordening nader specificeren (Richtsnoeren).
Werking van de Groepsvrijstellingsverordening
De nieuwe Groepsvrijstellingsverordening is op 1 juni 2010 in werking getreden. De oude groepsvrijstelling blijft echter nog geldig tot 31 mei 2011 voor reeds lopende overeenkomsten. Voor alle overeenkomsten die worden aangegaan na 1 juni 2010 gelden de bepalingen van de (nieuwe) Groepsvrijstelling.
Verticale overeenkomsten en de Groepvrijstellingsverordening
Verticale overeenkomsten kunnen mededingingsbeperkende afspraken bevatten die in beginsel moeten worden getoetst aan het kartelverbod (artikel 101 VWEU en artikel 6 Mededingingswet). De Groepsvrijstelling bevat voorwaarden waaronder verticale afspraken zijn vrijgesteld van het kartelverbod. Daarnaast bevat de Groepsvrijstelling een lijst met verticale afspraken die per definitie verboden zijn (hardcorebeperkingen).
Hardcorebeperkingen Groepsvrijstellingsverordening
In de Groepsvrijstellingsverordening zijn beperkingen opgenomen die het voordeel van de groepsvrijstelling teniet doen. De belangrijkste beperkingen zijn ondermeer dat leveranciers geen vaste – of minimumprijs mogen opleggen aan de afnemers; adviesprijzen zijn wel toegestaan mits deze niet bindend zijn. Daarnaast zijn beperkingen van passieve verkoop niet toegestaan. Een voorbeeld van passieve verkoop is dat een afnemer buiten het grensgebied van de distributeur uit eigen overweging kiest om bij desbetreffende distributeur een product aan te schaffen. Voorts mag een concurrentiebeding in een overeenkomst niet langer dan vijf jaar duren, na afloop van de overeenkomst kan het concurrentiebeding alleen voor een periode van een jaar worden overeengekomen.
Internetverkoop
Op basis van de Richtsnoeren wordt internetverkoop gezien als “passieve verkoop”. Volgens de Richtsnoeren moet elke distributeur in principe het recht hebben om producten via internet te verkopen en kan niet door de leverancier het recht op verkoop via internet worden ontzegd.
Een distributeur mag dus bijvoorbeeld niet verplicht worden om klanten buiten zijn afnamegebied door te leiden naar andere distributeurs. Daarnaast mogen er geen beperkingen gesteld worden aan producten die via het internet worden verkocht, zoals bijvoorbeeld de verplichting voor de distributeur om het aandeel van zijn internetverkoop in zijn totale verkoop te beperken. Niet toegelaten zijn voorts prijsvoorwaarden waarbij hogere prijzen worden doorberekend aan producten die via het internet worden verkocht.
Leveranciers mogen wel voorwaarden stellen aan internetverkoop, zoals bijvoorbeeld kwaliteitseisen, beperkingen ten aanzien van adverteren op het internet en het betalen van zoekmachines ten behoeve van advertenties gericht op klanten die zijn gevestigd in een bepaald territorium (actieve verkoop). In het geval van selectieve distributiestelsels kunnen de voorwaarden van leveranciers aanzienlijk zijn. Zo kan de leverancier verlangen dat zijn afnemers één of meer fysieke winkels hebben om lid te mogen zijn van het distributienetwerk.
Marktaandeel van partijen en de Groepsvrijstellingsverordening
Verticale overeenkomsten zijn toegestaan voor zover zij voldoen aan het bepaalde in de Groepsvrijstellingsverordening en voor zover het marktaandeel van elk van de partijen bij de overeenkomst, op de markten waarop de overeenkomst van invloed is, niet meer dan 30% bedraagt. Bij de bepaling van het relevante marktaandeel van de afnemer is bepalend de markt waarop de afnemer de producten (weder)verkoopt.