Beëindiging met wederzijds goedvinden en de aanvang fictieve opzegtermijn

 in Arbeidsrecht

Werkgever en werknemer kunnen in een vaststellingsovereenkomst overeenkomen dat de arbeidsovereenkomst tussen hen eerder eindigt dan de tussen partijen geldende opzegtermijn. Indien dit gebeurt, dient de fictieve opzegtermijn (artikel 16 lid 3 sub c WW) in acht te worden genomen. In de periode tussen het einde van de arbeidsovereenkomst zoals overeengekomen in de vaststellingsovereenkomst en het einde van de fictieve opzegtermijn kan de werknemer geen aanspraak maken op een WW-uitkering.
Op 10 juni 2008 speelde bij de kantonrechter Amsterdam een zaak waarbij de (interessante) vraag centraal stond op welk moment de fictieve opzegtermijn aanvangt bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. Krachtens artikel 16 lid 3 sub c WW is dit “de periode onmiddellijk volgend op de datum waarop de beëindiging schriftelijk is overeengekomen”.

In de zaak bij de Amsterdamse kantonrechter kwamen werkgever en werknemer op 20 februari 2007 schriftelijk overeen dat de arbeidsovereenkomst op 31 maart 2001 zou eindigen, de fictieve opzegtermijn zou in acht worden genomen. Op 23 februari stuurde de werknemer de vaststellingsovereenkomst terug aan werkgever. De werkgever tekende de vaststellingsovereenkomst op 1 maart. De fictieve opzegtermijn van 1 maand ging daardoor op 2 maart lopen waardoor werknemer pas op 1 mei aanspraak kan maken op een WW-uitkering. Opzegging tegen eind maart, fictieve opzegtermijn loopt in de maand april. Indien de werkgever in februari had getekend zou de werknemer per 1 april recht hebben gehad op een WW-uitkering. Daarom stelt de werknemer de werkgever aansprakelijk voor de financiële gevolgen hiervan. De werkgever stelt dat niet de datum van ondertekening van de vaststellingsovereenkomst maar de datum waarop de beëindiging van de arbeidsovereenkomst schriftelijk is overeengekomen (in casu 20 februari 2007) bepalend is voor het moment waarop de fictieve opzegtermijn gaat lopen.

De kantonrechter is het eens met de werkgever en oordeelt dat het criterium van het UWV, datum van ondertekening van vaststellingsovereenkomst rechtens niet relevant is en geen aansluiting kan vinden in de praktijk. In de praktijk komt een overeenkomst over het einde van de arbeidsovereenkomst namelijk veelal tot stand in correspondentie tussen gemachtigden van werkgever en werknemer. Daarmee is 20 februari de datum waarop de fictieve opzegtermijn aanvangt omdat op deze datum schriftelijke overeenstemming tot stand kwam tussen werkgever en werknemer. De werknemer had dus per 1 april 2007 aanspraak kunnen maken op een WW-uitkering. De vordering van werknemer wordt afgewezen, nu de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst door werkgever op 1 maart 2007 niet de schade heeft veroorzaakt waarvan werknemer vergoeding vordert.

Voor de bepaling van de aanvang van de fictieve opzegtermijn krachtens artikel 16 lid 3 WW geldt dus het moment waarop de gemachtigden van werkgever en werknemer schriftelijke overeenstemming hebben bereikt over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en niet de datum van ondertekening van de vaststellingsovereenkomst.

Tip: onderteken de vaststellingsovereenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst tijdig zodat er geen discussie kan ontstaan over de aanvang van de fictieve opzegtermijn en het ontstaan van het recht op een WW-uitkering.

Recente berichten
  • 21 november 2022

    Risicomanagement: voorkom uitval door burn-out

    Marion Hagenaars
    Mirjam Scheper
    Werkend Nederland heeft steeds meer te kampen met burn-out klachten. Dit kan leiden tot (langdurig) ziekteverzuim. Een hoofdpijndossier en kostenpost voor de werkgever. En daarnaast een peperdure levensles voor de werknemer. Uitval door burn-out klachten voorkomen is dan ook beter dan genezen. Maar hoe?
    Lees verder
  • 21 november 2022

    Disfunctioneren: doorgeschoten empowermentbeleid

    Marion Hagenaars
    Mirjam Scheper
    De voorwaarden voor ontslag bij disfunctioneren zijn in de wet duidelijk omschreven. Deze voorwaarden gelden ook als een werkgever een beleid voert dat niet gericht is op dossieropbouw met waarschuwingen en berispingen, maar op aanmoediging.
    Lees verder
  • 21 november 2022

    Monitoring e-mail werknemers: de voorwaarden

    Marion Hagenaars
    Mirjam Scheper
    Onrechtmatig verkregen bewijs door werkgevers brengt belangrijke risico's met zich mee. Dit blijkt ook uit een recente uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden. Wat zijn de voorwaarden voor vrije toegang tot de e-mailbox van een werknemer?
    Lees verder

Plaats een reactie

Top