Ook zonder OR kan de medezeggenschap onterecht worden gepasseerd
Door haar Personeelsvertegenwoordiging (PVT) in oprichting niet te raadplegen, diende SBK van de kantonrechter Amsterdam de ontslagaanvragen voor 18 werknemers in te trekken en mocht zij van reeds verleende ontslagvergunningen geen gebruik maken.
Bij SBK werken 42 werknemers. Eind 2012 heeft een aantal van de werknemers stappen gezet om tot de oprichting van een PVT te komen. In januari 2013 heeft de directeur van SBK laten weten de PVT na haar oprichting om reflectie en advies te vragen over een aantal zaken. Vervolgens heeft SBK op 25 januari 2013 voor 18 werknemers een ontslagaanvraag ingediend bij het UWV. Een week later zijn de betrokken werknemers geïnformeerd. Pas daarna heeft de directeur aangegeven met de PVT (in oprichting) te willen praten over de voorgenomen reorganisatie. De PVT heeft tijdens haar eerste officiële vergadering op 5 februari 2013 aangegeven medezeggenschap te willen uit oefenen op de reorganisatie, zodat de ingediende ontslagaanvragen dienden te worden ingetrokken. SBK heeft dit geweigerd, waarop de PVT een kort geding is gestart.
De grondslag voor de vordering van PVT is gelegen in de Wet op de ondernemingsraden. Hierin is bepaald dat een PVT onder andere een adviesrecht toekomt indien de ondernemer het voornemen heeft een besluit te nemen dat kan leiden tot verlies van arbeidsplaatsen van tenminste een vierde van de in de onderneming werkzame personen. De kantonrechter overwoog dat een PVT in het algemeen bevoegd is om haar toekomende rechten in rechte af te dwingen. De PVT van SBK was dan ook ontvankelijk in haar verzoek. De inhoudelijke verweren van SBK, onder meer dat de PVT niet rechtsgeldig en sowieso pas na de ontslagaanvraag was opgericht, zijn door de kantonrechter terecht gepasseerd. Er bestond binnen de organisatie namelijk voldoende animo voor het oprichten van een PVT en SBK wist ook al voor de ontslagaanvraag dat een PVT zou worden opgericht. Daarnaast heeft de kantonrechter opgemerkt dat ook zonder een PVT, de medezeggenschapsrechten van de werknemers door SBK hadden moeten worden gerespecteerd. Op grond van de WOR en het goed werkgeverschap had SBK in dat geval alle werknemers moeten horen voor indiening van de ontslagaanvragen. De kantonrechter heeft uiteindelijk geconcludeerd dat aan de PVT een adviesrecht toekwam, welk advies op een zodanig tijdstip had moeten worden gevraagd dat het van wezenlijke invloed op de besluitvorming kon zijn. Nu hieraan niet was voldaan, dienden de ontslagaanvragen te worden ingetrokken en mochten eventueel reeds verleende ontslagvergunningen niet worden gebruikt.
Indien een ondernemer besluit zijn werknemers of zijn medezeggenschapsorgaan niet te consulteren over een belangrijk besluit, ligt daar vaak het argument van ‘tijdswinst’ aan ten grondslag. In deze kwestie heeft echter juist het niet consulteren van de PVT geleid tot een aanmerkelijk tijdsverlies. Bovendien kan een dergelijk nalaten tot scheve verhoudingen tussen de ondernemer en de werknemers leiden. Het is dan ook raadzaam weloverwogen met de medezeggenschapsrechten van werknemers om te gaan, met of zonder formeel medezeggenschapsorgaan.